Mijn voordracht

Ook een stadsdichter heeft …

Ik sta hier vanavond met gemengde gevoelens … spijt dat het gedaan is; maar ook enigszins opgelucht … want de laatste dagen, weken, zeg maar maanden zijn niet zonder moeilijkheden – soms zelfs ‘ernstig gestoord’ – verlopen. Maar ‘don’t worry, be happy’ … vandaag zal ik het luchtig houden.

Bij mijn aanstelling als 3de Stadsdichter van de Stad Diest had ik een leuke (in het Vlaams dus ‘plezante’) tekstballon bij. Ik ben vorige week eens gaan rondneuzen in mijn archieven en ja hoor … teruggevonden! Dan maar weer gebruiken dacht ik zo. En hé kijk … de tekst van toen staat er zelfs nog op: ‘Dit blijft tussen ons’. Dat was de rode draad doorheen de performance die ik op 27 oktober 2010 bracht. De meesten onder jullie waren er toen ook bij en het werd een gesmaakte interactie tussen het publiek (jullie dus) en mezelf.

Vandaag zijn we 2 jaar verder. Ik ben er bijzonder TROTS op dat ik Stadsdichter van Diest was. Ik ben er bijzonder TROTS op dat ik Diest 2 keer heb mogen vertegenwoordigen in Lelystad (Flevoland, Nl), waar al enkele jaren in september de Nationale Stadsdichtersdag georganiseerd wordt voor alle Stadsdichters uit Vlaanderen en Nederland. Hier staat dus een TROTS man voor u [ik toon de tekstballon: op de rugzijde staat het woord TROTS] … dit wordt dan meteen ook de nieuwe rode draad doorheen mijn optreden van vandaag.

[voor een vlot verloop oefenen we dit uiteraard even; rechterwijsvinger in de lucht: jullie scanderen het woord ‘TROTS’]

Daar gaan we dan …

De laatste maanden zijn vrij hectisch verlopen. Ik was voor sommigen onder ons misschien wel een ‘pain in the ass’, maar ook een Stadsdichter, weet u, heeft zo zijn TROTS.

Het begon allemaal eind augustus van dit jaar met het toepassen van allerlei regeltjes, die de sperperiode, voorafgaand aan de gemeente- en provincie-raadsverkiezingen, kenmerkt. Ook één van mijn stadsgedichten werd daar het slachtoffer van. Jazeker de ‘verkiezingskoorts’ sloeg onverbiddelijk toe: recht-streekse of onrechtstreekse verwijzingen naar meerderheid of oppositie, werden niet getolereerd en ontsnapten dus niet aan het waakzame oog en bijgevolg de genadeloze censuur van de geachte communicatieambtenaar. Ik was nochtans vrij in de keuze van mijn onderwerpen en – zoals mijn contract met de Stad het zo mooi verwoordde – het schrijven over het wel en het wee van onze stad.
En ik wou voor één keer eens ‘uitpakken’ met een ondeugend gedicht, zonder daarin een oordeel te vellen, zonder politieke stellingname, zonder mensen te kwetsen: gewoon verwoorden wat er onder de Diestenaars leeft.

En toch bleek ik voor sommigen onder ons dus een ‘pain in the ass’. Maar zoals ik al zei: ook een Stadsdichter heeft zo zijn TROTS …

Daarom breng ik nu, ik zie het als een plicht,
het bewuste gecensureerde stadsgedicht
(in de aller-aller-allereerste versie)

 


PARKEER- EN CIRCULATIEPLAN
uit: Stadswachtgesprekken, Deel 1 (verkiezingskoorts)

Van jongs af ben ik hier bekend. En toch,
als ik somtijds die nieuwe lussen zie …

Hallo meneer! U hebt uw wagen hier
zo mooi gestald. U lacht? Weet u dan
niet dat Diest ook ‘vrije zones’ heeft?

Ik zag immers vanwaar u kwam. U dwaalde
wat: men stuurt u rond en nog eens rond …
Dit had u niet verwacht van deze stad?

Hé, kijk eens wie daar komt (!) en vindt
een plekje bij de warme bakker op de ‘over’-kant.
Als dat straks maar niet op Facebook
- en dan in één of andere krant – belandt.

Ik daas, zegt u?

Dat weet ik wel; ik ben degene die
hier dagelijks door de straten loopt
en die hun ‘varkensruggen’,
en hun barsten en hun kuilen kent.

Het is niet fraai wat ik soms zie, meneer,
maar weet … van jongs af ben ik hier verwend.



En? Was dat nu zo erg? Nee toch?

Gelukkig mocht dit gedicht in de oorspronkelijke en dus ongecensureerde versie in de bundel opgenomen worden. De verkiezingen – zei men mij – die zijn dan toch al voorbij …


Maar… niet alleen de laatste maanden, ook de laatste weken zijn erg hectisch verlopen. Zelfs voor de vormgeving van de bundel rezen onnodige problemen, ondanks alle duidelijke afspraken. Zoals de bundel er dus nu uitziet: zo heb ik het gewild. Ook een stadsdichter, weet u, heeft zo zijn TROTS.

De titel op deze mooie, uitnodigende – niet saaie - cover luidt, zoals Herman Degelin al verklapte: Een ontmoeting (en ander stadsgedichten). Ik breng u het titelgedicht, geschreven naar aanleiding van de heropening van het Park Cerckel.

 


EEN ONTMOETING

Van waar ik zat, kon ik een vijver zien liggen
waar de zon op scheen. Jij stond in mijn
droom op de brug bij de reling en keek naar
het heldere water. Ik hoorde je lach en het
ruisen van bladeren en wist wat je dacht.

Het is goed op deze plek te vertoeven. Onze stad
speelt haar sterkste troeven hier uit, nodigt uit
deze groene long te betreden. Als dan straks nog
Tamera terug is – langs het park in haar aloude
bedding weer murmelt – is het feest pas compleet.

En ik begreep: dit is stof voor een foto met twee
- het nu dat ontwaakt in wat vroeger hier was
en dus schreef ik een kaart in gedachten,
waarop ik dankte mijn stad voor dit weerzien
en mezelf voor het lange, geduldige wachten.

Om tot een slotsom te komen – deze paden,
dit water, en ook deze bomen: deze tuin is
nimmer voor mij alleen. Kijk, van waar we
nu zitten, zie je de vijver liggen, waarop
zonet in het gedicht de zon nog scheen.



Niet alleen de laatste maanden en de laatste weken, maar ook de laatste dagen zijn bijzonder hectisch verlopen. Ik was voor één iemand onder ons heel zeker een ‘pain in the ass’. Toch wil ik iedereen, die mij hielp bij het volbrengen van mijn opdracht, oprecht bedanken:

 

Marc Florquin, 1ste Schepen van de Stad Diest: omdat hij mij telkens en op alle vlakken steunde bij de initiatieven die ik als Stadsdichter nam. Zijn enthousiasme werkte werkelijk aanstekelijk.

Geert Cluckers, 2de Schepen van de Stad Diest: ondermeer omdat ik het geluk had dat hij tijdens mijn stadsdichterschap het vernieuwde Cerckelpark weer kon openstellen voor het publiek.

De Dienst Cultuur: voor de logistieke steun, die haar medewerkers leverden en die de vele projecten (waaronder ook deze bundeling) mogelijk maakte.

Mijn ‘maatje’ Guido Arnauts, directeur van de Openbare Bibliotheek: voor de koffie tijdens de verschillende sessies die we brainstormend doorbrachten in het keukentje van de bib ...

Hier hoort; dames en heren, een klein intermezzo … voor Guido A. schreef ik nl.– naar aanleiding van de strubbelingen van de laatste maanden – nog speciaal een gedicht, dat ik jullie echt niet wil onthouden:

 


KOMMER EN KWEL
voor Guido A.

Stadsdichter af, te boek gesteld:
je laatste vers, je laatste zin.

Leeskamer zuigt zijn lezers in:
een thuis voor Jan en alleman,
de stamkroeg van ‘jeugd en pensioen’.
Hier kan je mijmeren over toen

en toen. En toen de koffie aan
zijn laatste teugje was (dan leeg
en uit), was alles op

stond jij weer op en ging je gang
– keek opgelaten achterom …
wat doet een mens soms raar, meneer
want sla je raak, vlakt men je uit.

Dus spaar nog wat maar woorden op
voor naderhand
en schrijf (voorlopig): ‘sluit’.



Zo … maar waar waren we gebleven? Ach ja, ik was mensen aan het bedanken!


Met Guido wil ik ook zijn naaste medewerkers, de mensen van de bibliotheek, bedanken: een pluim voor alle uren die zij belangeloos opofferden.

Verder voorzitter Herman Degelin en de leden van de Cultuurraad, en ook alle Diestenaren en niet-Diestenaren voor hun aanwezigheid op de verschillende evenementen waaraan ik als Stadsdichter deelnam.

Ten slotte de directies van de verschillende Diestse scholen voor Secundair Onderwijs: omdat zij hun taalleerkrachten en studenten wisten te motiveren om deel te nemen aan ons Gedichtendagproject van 2012 - ‘Een stroom van woorden door de stad’.

Allen van harte bedankt!

Ik breng nu nog mijn slotgedicht; het stadsgedicht dat door eerder vermelde omstandigheden als ‘bij toeval’ in het ’t Kletske sept./okt. verscheen, maar eigenlijk bedoeld was voor deze mooie avond.

Het is een triptiek

 

BIJWIJLEN VAN P.
triptiek

1 Kaai (bedaagd)

Hoog in het Spyker spieden ogen vol verlangen.
Aan de laadbrug heerst immers een druk gedoe.

Op de oevers knarsetanden knagers in hun gangen.
Handen allerhande stromen nu hulpvaardig toe.

Als straks het schip verlaat de kade zullen trekkerskoppen hangen.

Avond – poorten bijna dicht – in diffuus lantarenlicht

liggen voorraadgranen in de schaduw van de schuur;
rakelen weer knedersknuisten vuur.


2 Kroeg na stervensuur (nieuwerwets)

 

Pleisterslijt, lappenvloer, kabels als lianen en
walmen rook. Licht van lampions omfloerst
waanzinnige verhalen (hangend aan de houten toog).

Waar waarheid loog, staan zatte pinten, klinkt gelal:
Slechts één week later en ik mis haar al.

Droge kelen brullen: ober – man toch – breng ons wat!
Vrienden – dronkaards – kloppen elkaars schouders plat,
zittend op de banken daar, daar op hun luie gat.


3 Kaartje vol (uitsmijter)

Een kerel spoelt, de markt loopt leeg,
de straat verdwaalt haar laatste klant.
Een dichter schrijft zijn kaartje vol:
alles gaat volgens plan.

 

En ja, beste mensen, ‘mijn kaartje is nu vol…’. Ik heb bijzonder genoten van mijn stadsdichterschap, hoop voor mijn opvolger hetzelfde en wens hem (of haar) veel succes toe.

En wat hij/zij vooral niet mag vergeten, zoals ik al meermaals opmerkte: ook een stadsdichter heeft zo zijn TROTS.

Nog een aangename avond en tot straks!


Diest, 17 oktober 2012

© Eric Vandenwyngaerden

 


 

 

 

* * *

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

*

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb